Ruilhandel

Heel vroeger bestond er geen geld, maar er bestond wel handel. Mensen kochten wel dingen en moesten er ook voor betalen, want degene die zijn spullen weggaf, moest er ook aan verdienen. De oplossing hiervoor was ruilen. Dus niet betalen met geld maar met andere spullen. Een boer bijvoorbeeld ruilde aardappelen voor graan. Op deze manier werden ze er beide beter van. Wel bestonden er veel nadelen aan de ruilhandel, want het was moeilijk de waarde vast te stellen. Hoeveel graan is 1 kilo aardappelen waard? En daarbij had de een niet altijd nodig wat de ander aanbood. Zo kon de boer die aardappelen verbouwde ook graan verbouwen, waardoor de boer met alleen graan geen ruilmiddel had. En het was lastig om het geruilde te bewaren, omdat het kon bederven. Later werden er ook waardevollere zaken gebruikt voor de ruilhandel die ook niet in waarde afnamen of bedorven. Het ging om producten die altijd belangrijk waren en die mensen altijd konden gebruiken, zoals schelpen, vee, zout en gedroogd vlees. Als je het zelf niet gebruikte, kon je het weer gebruiken bij iemand anders om te kopen.